Preek van de Leek

Vandaag mocht ik in de Kerk aan Zee in Muiderberg een Preek van de Leek houden over solidariteit en leiderschap. Lees de hele preek hier:

Geachte aanwezigen,

Wat bijzonder dat ik vandaag voor u de Preek van de Leek mag houden in deze prachtige Kerk aan Zee. De kerk van mijn schoonouders Henk en Hannie die al meer dan een halve eeuw in dit mooie dorp wonen. Afgelopen winter werd mijn schoonmoeder Hannie 80 jaar. Om dat te vieren nam ze ons mee naar de musical Jesus Christ Superstar. Zelf ben ik niet gelovig opgegroeid, ik sta hier als leek, maar deze rockmusical kende ik natuurlijk uit mijn jeugd. Zoals bij zo velen stond ook bij ons de plaat vaak op en kan ik die van voor tot achter meezingen: “Hosanna heysanna sanna sanna ho”. Als het eenmaal weer tussen je oren zit, krijg je het er dagen niet meer uit.

De nieuwe versie van de musical, geregisseerd door Ivo van Hove, was een geweldige beleving. En terwijl ik opnieuw getroffen werd door het lijdensverhaal van Jezus, fantastisch vertolkt door Jeangu Macrooy, werd mijn aandacht meer dan ooit ook getrokken door de turbulente tijd waarin Jezus leefde. Zo had hij te maken met :

- Een volk op drift, op zoek naar een leider;

- Grillig en snel verveeld. Gericht op brood en spelen, op entertainment: “What’s the buzz tell me what’s happening”, zingt het koor in de musical;

- De mateloze adoratie van het volk als ze denkt haar leider gevonden te hebben. Maar ook de snelle afkeer als niet meteen en volledig wordt voldaan aan de verwachtingen;

- De polarisatie in de samenleving, de afkeer van de ander;

- Pilatus die zich verschuilt achter de wil van het volk, dat liever Jezus doodt dan moordenaar Barrabas, en zo zijn handen wast in onschuld, alsof hij er zelf geen aandeel heeft aan wat plaatsvindt;

- De farizeeërs die alleen maar bezig zijn met machtsbehoud.

U begrijpt: Ik kon het niet helpen de paralellen te zien met de huidige tijd.

Zoals gezegd, zelf ben ik niet gelovig opgegroeid. Mijn vader, die de eerste 8 jaar van zijn leven opgroeide in een zeer religieus dorp in Noordoost Groningen, had daar een zeer

uitgesproken hekel aan elke vorm van dogmatiek aan overgehouden. Die hekel aan dogmatiek heb ik van mijn vader geërfd. Ik wantrouw mensen die menen alles zeker te weten en dat aan anderen willen opleggen. Maar anders dan mijn vader voel ik geen afkeer van het geloof, of beter gezegd: van wat geloof voor mensen kan betekenen.

Ik zie de waarde van de gemeenschap, de plek waar je kan samenkomen, waar je rust en bezinning kan vinden. En vreugde en troost. Het helpt om universele verhalen en waarden te hebben om op terug te kunnen vallen als het leven tegenzit, als je de dingen niet goed begrijpt, als je het grotere geheel wil doorgronden. Of om met elkaar het gesprek te voeren over zaken die schuren. Om betekenis te geven aan de grote complexiteit in onze levens en de relatie tot elkaar. Als sociaal democraat begrijp ik de waarde van het hebben van een groter ideaal maar al te goed. Het belang van waarden waar je op kan terugvallen, die houvast en richting geven.

Juist in turbulente tijden. In tijden dat we zoeken. Ik denk dat velen ervaren dat we in zo’n tijd leven. En op zoek zijn naar wie ons leidt door alle crises waar we momenteel mee worden geconfronteerd.

In de voorbereiding van deze preek sprak ik met uw predikant Rein Brouwer over wat me was opgevallen tijdens de musical Jesus Christ Superstar en wees hij mij op de tekst van de goede herder uit Johannes 10. Het is een verhaal over hoe schapen hun herder volgen als metafoor voor hoe het volk Jezus zal volgen.

[1] Jezus zei: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Stel dat iemand een stal met schapen binnengaat. En hij gaat niet door de deur, maar hij klimt in het geheim naar binnen. Dan is het een dief of een rover. [2] Maar de herder gaat door de deur naar binnen. [3] Voor hem maakt de bewaker de deur open. Dan roept de herder de schapen die bij zijn kudde horen. De schapen luisteren naar zijn stem. De herder noemt hun namen, en neemt ze mee naar buiten. [4] Als alle schapen buiten zijn, loopt de herder voor ze uit. De schapen volgen hem, want ze kennen zijn stem. [5] Ze zullen niet achter een vreemde aan lopen. Daar lopen ze juist van weg, omdat ze zijn stem niet kennen.’ [6] De woorden van Jezus hadden een diepere betekenis. Maar de mensen begrepen die betekenis niet.

[7] Toen zei Jezus: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Je kunt mij vergelijken met de deur waar de schapen doorheen gaan. [8] Er zijn al eerder mensen bij de schapen gekomen,

voordat ik kwam. Maar dat waren allemaal dieven en rovers, en de schapen hebben niet naar hen geluisterd. [9-10] Die dieven wilden de schapen stelen, doden en opeten. Maar ik ben gekomen om de schapen naar buiten te brengen, naar plaatsen met veel gras. Dat betekent: ik ben gekomen om mensen het eeuwige leven te geven. Want ik ben de deur naar het eeuwige leven. Wie in mij gelooft, wordt gered.’

[11] Jezus zei: ‘Ik ben de goede herder. Luister! Een goede herder geeft zijn leven om zijn schapen te redden. [12-13] Maar iemand die ervoor betaald wordt om op de schapen van een ander te passen, doet dat niet. Dat is geen echte herder. Hij zorgt niet goed voor de schapen, want ze zijn niet van hem. Als er een wolf aan komt, laat zo iemand de schapen in de steek en vlucht weg. Dan valt de wolf de schapen aan en jaagt ze uit elkaar. [14-15] Ik ben de goede herder. Zoals een herder voor zijn schapen zorgt, zo zorg ik voor de mensen die bij mij horen. Ik geef mijn leven voor die mensen. Want ik ken hen, en zij kennen mij. Net zoals ik de Vader van dichtbij ken, en zoals hij mij van dichtbij kent. [16] Ook buiten Israël zijn er mensen die bij mij horen. Ook voor hen moet ik zorgen. En ook zij zullen naar mij luisteren en mijn volgelingen worden. Alle mensen die bij mij horen, zullen één grote kudde met één herder zijn.’

Een grote kudde met een herder die ze herkennen aan zijn stem en die hen leidt naar plaatsen met veel gras. Dat klinkt aantrekkelijk natuurlijk. Maar wat als het even duurt voordat die plaatsen met veel gras worden bereikt? Hoe voorkomt de herder dat de schapen hun geloof verliezen, verveeld raken, onderling verdeeld raken of ze wel de goede kant opgaan, elkaar onderling angst gaan aanpraten, geen rekening meer houden met elkaars tempo? Hoe houdt de herder de kudde bij elkaar? Een goede herder moet ervoor zorgen dat de kudde niet uiteen wordt gedreven. Maar hoe doet hij dat?

Het interessante van het verhaal van de goede herder is dat duidelijk is dat Jezus dienend is aan zijn volk (‘Ik geef mijn leven voor die mensen’), maar tegelijk ook sturend (‘zij zullen naar mij luisteren en mijn volgelingen worden’). Jezus zegt niet: Dit is de wil van het volk die ik volg. Hij zegt: Ik leid het volk en het volk heeft er vertrouwen in dat mijn leiderschap doet volgen.

Dienend leiderschap is dus juist ook stevig sturing durven geven op basis van waar je in gelooft om de boel bij elkaar te houden, verdeeldheid en onderling wantrouwen te voorkomen en juist de zwakkeren te beschermen.

Zonder goed leiderschap valt de wolf de schapen aan en jaagt ze uit elkaar.

De metafoor van de goede herder zegt eigenlijk dat je alleen maar vanuit een diepe overtuiging kan leiden en dat leiders altijd het beste voor moet hebben met diegenen die zij leiden. Dat is een mooi en een zinvol inzicht in een tijd waarin het populisme oprukt. Maar ik denk dat veel mensen ook wel een beetje jeuk krijgen van het afspiegelen van het volk als een kudde makke schapen. Zou dit echt zo bedoeld zijn? ‘De herder noemt hun namen’, dat scheelt, het zijn niet zomaar nummers. Maar toch, veel eigen wil en variëteit in de kudde klinkt er ook niet in door. Dat doet geen recht aan de samenleving met al zijn diversiteit.

Het risico van het volk als een eenheid voorspiegelen is natuurlijk ook dat alles wat daarvan afwijkt wordt buitengesloten. Horen de zwakke schapen er ook bij, en het schaap met vijf poten, en het zwarte schaap? “Tot het laatste schaap aan boord is”, houdt Lucas ons voor. Maar toch, vergeleken worden met een kudde schapen voelt niet echt goed.

Maar je zou het ook anders kunnen lezen: Niet de kudde als eenvormig geheel waar verschil niet mag bestaan en die anderen uitsluit, maar de kudde als waardengemeenschap waarin voor iedereen een veilige plek is.

Het is een ideaal dat ik van harte omarm. Maar ook een ideaal dat soms steeds verder uit beeld lijkt te verdwijnen in een tijd dat ongelijkheid en polarisatie steeds meer toenemen.

Het bestrijden van ongelijkheid is mijn belangrijkste drijfveer om politiek actief te zijn. Maar sinds ik 14 jaar geleden begon in de Amsterdamse politiek heb gezien dat we - ondanks alle inspanningen, en met dankbaarheid voor wat we hebben bereikt - nog steeds met grote ongelijkheid te maken hebben.

Als wethouder onderwijs, jeugd en armoedebestrijding zie ik dagelijks hoe ongelijk de kansen in de samenleving zijn verdeeld. Hoe moeilijk het is voor mensen om mee te doen als ze al bij de start met 3-0 achterstaan. Dat kinderen die met een taalachterstand aan school beginnen dat nauwelijks nog inlopen. Dat in sommige gezinnen er zelfs te weinig geld is voor ontbijt of lunch, maar dat het op een lege maag moeilijk leren is. Dat het lerarentekort drie

keer zo groot is in wijken met meer armoede, waardoor juist die kinderen minder kans krijgen op goed onderwijs, terwijl goed onderwijs juist de beste weg is uit de armoede. Dat armoede mensen permanent blootstelt aan mentale stress, waardoor problemen eerder groter worden dan kleiner. Dat stijgende energiekosten vooral een probleem zijn voor mensen met een klein inkomen in sociale huurwoningen, waar het permanent tocht, buiten hun schuld om, omdat de verhuurder nooit heeft geïnvesteerd in isolatie, laat staan zonnepanelen op het dak. Dat we het vaak het moeilijkst maken voor mensen die het al moeilijk hebben en zo de ongelijkheid toeneemt. Dat, terwijl in Amsterdam het aantal miljonairs verdubbelde, tegelijkertijd het aantal daklozen en klanten van de voedselbank exponentieel toenam.

In de sociale wetenschap wordt dit vaak het Mattheüseffect genoemd, verwijzend naar de conclusie van het verhaal van de dienaren in Mattheüs 25: vers 14-30 dat aan het begin van deze dienst werd voorgedragen: “Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden: maar wie niet heeft, hem zal ontnomen worden zelfs wat hij heeft”.

Mattheüs vertelt over een man die naar het buitenland gaat en aan zijn dienaren opdraagt om zijn geld te beheren terwijl hij weg is. Aan de eerste dienaar geeft hij vijf talenten, aan de tweede twee en aan de laatste een. Na een tijd komt de man terug en vraagt wat er met zijn geld is gebeurd. De eerste heeft het geld geïnvesteerd en van de vijf talenten er tien gemaakt. De meester prijst en beloont hem. De tweede dienaar heeft ook geïnvesteerd en van de twee talenten er vier gemaakt. Ook hij wordt geprezen en beloond. Maar de derde dienaar heeft het ene talent begraven uit angst dat hij het kwijt zou raken en gestraft zou worden. Hij graaft het talent op en geeft het terug. Maar de meester is hierover zeer ontstemd. Hij noemt hem een slechte, luie slaaf en geeft zijn deel aan de eerste dienaar die al tien talenten heeft. De onnutte knecht wordt buitengeworpen, 'waar men jammert en knarsetandt'.

Dit verhaal van Mattheüs lijkt in geen velden of wegen op het verhaal van Johannes. De dienaren zijn verre van willoze schapen. Ze worden aangespoord als actieve ondernemers die ieder voor zich moeten woekeren met hun talenten. Er lijkt hier eerder een soort individualisme te worden gepropageerd. Is dat wat een leider zijn volk moet voorhouden? Hoe houd je de kudde bij elkaar als ieder voor zijn eigen gewin gaat? Wat is dat voor waardengemeenschap?

Eerlijk gezegd begreep ik in eerste instantie niets van dit verhaal. Ik vond hoe werd omgegaan met de derde dienaar vooral nogal hartvochtig. Hou verhoudt dit verhaal van Mattheüs zich tot Christelijke waarden als barmhartigheid, gerechtigheid, gelijkwaardigheid en saamhorigheid? Jezus preekt toch liefde en solidariteit met degenen die het minder hebben?

Totdat iemand mij wees op het Engelse woord voor talent: gift. Een talent is een gave. Iets dat je hebt gekregen, niet iets wat je zelf hebt verworven. Je hebt het gekregen. Het is niet van jou, je mag het gebruiken. En je moet er dus ook iets mee doen. Als je het zo beziet, roept het verhaal van Mattheüs dus vooral op om je gaves niet voor jezelf te houden. Niet in de grond te stoppen. Maar om er mee de wereld in te gaan, ze in te zetten, ze te vermeerderen, zodat we er allemaal beter van worden.

Het vraagt dus vooral iets van de mensen die veel hebben meegekregen. Het vraagt om morele ambitie, want dat hebben we, ik zeg het Rutger Bregman na, meer nodig dan ooit. En het vraagt om solidariteit, uit je eigen bubbel komen.

Helaas, een recent gepubliceerd onderzoek van het SCP laat zien dat de leefwerelden van arme en rijke mensen steeds meer gescheiden zijn en dat het vooral de welvarenden zijn die zich steeds meer terugtrekken in hun eigen bubbel.

Daar waar solidariteit van diegenen die veel hebben gekregen juist het antwoord zou moeten zijn op toenemende ongelijkheid en polarisatie, zien we de solidariteit dus steeds meer verdwijnen. Je zou er bijna moedeloos van worden. Of juist hoopvol. Want zoals kerkvader Augustinus ons al bijna 16 eeuwen terug leerde: Hoop heeft twee dochters: woede en moed. Woede over de dingen zoals ze zijn en moed om te geloven dat ze niet zo zullen blijven zoals ze zijn.

En Augustinus zei nog iets heel moois: ‘Wij zijn de tijden’. In een boek met deze titel beschrijft theoloog Hans Alderliesten een preekfragment van Augustinus met daarin de volgende dialoog: “Het zijn slechte tijden!” roept iemand. Waarop Augustinus koeltjes reageert: “Dat zeggen de mensen tenminste.” Een ander roept: “Het zijn moeilijke tijden!” Augustinus antwoordt: “Je kunt het kwaad, en slechte of moeilijke dingen buiten jezelf situeren. Dat is de makkelijke weg. Het kwaad, dat bevindt zich buiten mij. Hetzelfde geldt

voor de tijd waarin we leven: gaat dat buiten ons om?” Hij bedoelt: Wij ondergaan niet alleen maar, wij zijn tijd. Wij zijn de tijden.

Laten we dus woedend zijn over de ongelijkheid, over de polarisatie, over het gemorrel aan onze democratie. En laten we vooral ook de moed opbrengen om te geloven dat dat niet zo hoeft te zijn. Laten we onze talenten gebruiken, dat wat ons gegeven is, om de samenleving beter te maken. En laten we een leider kiezen die ons bijeenhoudt, ons niet verdeelt en ons helpt om samen onze problemen op te lossen. Een goede herder die niet leidt uit eigen belang, maar vanuit een diepe overtuiging om het goede te doen voor mensen.

Zo komen we verder en laten we de hoop niet verloren gaan.

Amen!

Volgende
Volgende

‘Kinderen eerst’